Verleden tijd
Perfekt
De meest gebruikte verleden tijd, die voornamelijk wordt gebruikt in dialogen, gesprekken en correspondentie, vooral in de mondelinge vorm. Het wordt ook gebruikt in pers en boeken, maar in dit geval wordt heel vaak de verleden tijd Präteritum gebruikt.
Voorbeelden van zinnen in de Perfekt tijd
Am Samstag habe ich bei mir eine Party gemacht.
- Vertaling
- Zaterdag heb ik bij mij thuis een feestje gegeven.
Wir haben Ihre E-Mail erhalten.
- Vertaling
- We hebben uw e-mail ontvangen.
Ich bin gestern nach Berlin gefahren.
- Vertaling
- Ik ben gisteren naar Berlijn geweest/gereden.
Drei Menschen sind in einem Unfall in Ostdeutschland gestorben.
- Vertaling
- Drie mensen zijn omgekomen bij een ongeval in Zuid-Duitsland.
Die Polizei hat den Mörder gefunden.
- Vertaling
- De politie vond de moordenaar.
Zinnen bouwen in de Perfekt- tijd
Subjekt + haben/sein + Partizip II
Het onderwerp (Subjekt) is de persoon of het ding dat de handeling uitvoert, gevolgd door een van de vervoegde hulpwerkwoorden (haben/sein), en dan de Partizip II- vorm (voor regelmatige werkwoorden: ge - + werkwoordstam + -t, voor onregelmatige werkwoorden moet de Partizip II- vorm uit het hoofd worden geleerd). Voor scheidbare werkwoorden wordt het voorvoegsel ge- tussen het voorvoegsel van het scheidbare werkwoord en het werkwoord geplaatst, bv. ein|kaufen 👉 ein ge kauft (winkelen).
Wir haben großen Fortschritt gemacht.
- Vertaling
- We hebben een enorme vooruitgang geboekt.
- Uitleg
- wir + machen 👉 wir + haben + ge- + mach + -t 👉 wir haben gemacht
Sie ist geschäftlich nach China gereist.
- Vertaling
- Ze reisde voor zaken naar China.
- Uitleg
- sie + reisen 👉 sie + sein + ge- + reis + -t 👉 sie ist gereist
Person |
haben + machen (Partizip II) |
sein + reisen (Partizip II) |
ich |
habe gemacht |
bin gereist |
du |
hast gemacht |
bist gereist |
er/sie/es |
hat gemacht |
ist gereist |
wir |
haben gemacht |
sind gereist |
ihr |
habt gemacht |
seid gereist |
sie/Sie |
haben gemacht |
sind gereist |
Toepassingen van de Perfekt tijd
Werkwoorden die haben als hulpwerkwoord gebruiken
Overgankelijke werkwoorden (dwz die met een actieve stem en een passieve stem) die verschijnen met het object in de accusatief (Akkusativobjekt)
Er hat sein Zimmer geputzt.
- Vertaling
- Hij ruimde zijn kamer op.
- Uitleg
- das Zimmer 👉 Akkusativobjekt; Passief: Sein Zimmer ist [von ihm] geputzt worden. (Passief: De/Zijn kamer werd schoongemaakt [door hem].)
Ich habe das Fahrrad in den Keller gestellt.
- Vertaling
- Ik bracht mijn fiets naar de kelder.
- Uitleg
- das Fahrrad 👉 Akkusativobjekt; Passief: Das Fahrad ist [von mir] in den Keller gestellt worden. (Passief: de fiets is [door mij] in de kelder gebracht.)
Onovergankelijke werkwoorden (degenen die geen passieve zin kunnen maken) die geen beweging beschrijven met een verandering van locatie of een verandering van toestand
Sie hat begonnen.
- Vertaling
- Ze is begonnen (of ze begon).
- Uitleg
- Deze zin kan niet in de lijdende vorm worden gebouwd.
Wir haben geschlafen.
- Uitleg
- Deze zin kan niet in de lijdende vorm worden gebouwd.
onpersoonlijke werkwoorden
Het is in het bijzonder van toepassing op de werkwoorden die de neerslag beschrijven.
Es hat an Medikamenten gemangelt.
- Vertaling
- Er was een tekort aan medicijnen. (Als alternatief: de medicijnen ontbraken.)
Wederkerende werkwoorden
Ich habe mich verlaufen.
- Vertaling
- Ik ben verdwaald.
Wir haben uns geliebt.
- Vertaling
- We hielden van elkaar.
Modale werkwoorden
Ich habe ... gesollt / gewollt / gedurft / gemusst / gekonnt / gemocht.
- Vertaling
- Ik had moeten / ik wilde / ik mocht niet / ik moest / ik kon / ik vond
Andere werkwoorden
Andere werkwoorden die mogelijk niet in een van de bovengenoemde categorieën vallen (de meeste werkwoorden in het Duits gebruiken haben als hulpwerkwoord).
Ich habe meiner Mutter geholfen.
- Vertaling
- Ik hielp mijn moeder.
- Uitleg
- meiner Mutter 👉 Dativobjekt
Werkwoorden die sein als hulpwerkwoord gebruiken
Onovergankelijke werkwoorden (dwz werkwoorden die geen passieve vorm hebben) waarin er een verandering van plaats / positie is
Der Zug ist schon abgefahren.
- Vertaling
- De trein is al vertrokken.
Wir sind heute durch den Wald gelaufen.
- Vertaling
- We hebben vandaag door het bos gerend.
Onovergankelijke werkwoorden die een toestandsverandering beschrijven
Sie sind eingeschlafen.
- Vertaling
- Ze vielen in slaap.
Der See ist gefroren.
- Vertaling
- Het meer is bevroren.
De werkwoorden bleiben, sein, werden
Sie ist gestern zu Hause geblieben.
- Vertaling
- Ze bleef vandaag thuis.
Das ist eine gute Wahl gewesen.
- Vertaling
- Het was een goede keuze.
Ich bin heute Vater geworden.
- Vertaling
- Vandaag ben ik vader geworden.
Sommige werkwoorden zijn afgeleid van werkwoorden die het hulpwerkwoord sein gebruiken.
Veel intransitieve werkwoorden die geen beweging beschrijven met een verandering van locatie of een verandering van toestand, maar in plaats daarvan zijn afgeleid van werkwoorden die sein als hulpwerkwoord gebruiken
Er ist das Risko eingegangen.
- Vertaling
- Hij nam het risico.
- Uitleg
- Het werkwoord ein|gehen (ondernemen) houdt geen beweging of verandering van toestand in, maar is afgeleid van het werkwoord gehen, dat het hulpwerkwoord sein gebruikt .
Ich bin davon ausgegangen, dass die Firma dieses Problem bald lösen würde.
- Vertaling
- Ik ging ervan uit dat het bedrijf dit probleem snel zou oplossen.
- Uitleg
- Het werkwoord davon aus|gehen [.., dass] (aannemen [dat]) houdt geen beweging of verandering van toestand in, maar is afgeleid van het werkwoord gehen, dat het hulpwerkwoord sein gebruikt .
Uitzonderingen
Eine junge Frau hat Selbstmord begangen.
- Vertaling
- Een jonge vrouw pleegde zelfmoord.
Uitzonderingen en speciale gevallen
De werkwoorden stehen, sitzen en liegen
De bovengenoemde werkwoorden gebruiken over het algemeen het hulpwerkwoord haben, maar in de volgende regio's: Zuid-Duitsland (DE Süd), Oostenrijk (AT) en Zwitserland (CH) wordt in plaats daarvan het hulpwerkwoord sein gebruikt.
Ich habe auf dem Sessel gesessen. (DE Süd, CH, AT: Ich bin auf dem Sessel gessesen.)
- Vertaling
- Ik zat in de fauteuil.
Er hat auf dem Bett gelegen. (DE Süd, CH, AT: Er ist auf dem Bett gelegen.)
- Vertaling
- Hij lag op het bed.
Der Stuhl hat auf dem Boden gestanden. (DE Süd, CH, AT: Der Stuhl ist auf dem Boden gestanden.)
- Vertaling
- De stoel stond (letterlijk) op de grond.
Het werkwoord tanzen
Het werkwoord tanzen gebruikt het hulpwerkwoord haben, tenzij de rest van de zin expliciet een verandering van plaats inhoudt.
Ich habe Breakdance getanzt.
- Vertaling
- Ik danste breakdance.
- Uitleg
- Dansen noemen we hier eerder een hobby of bezigheid in plaats van een activiteit met verandering van locatie.
Wir haben bis spät in die Nacht getanzt.
- Vertaling
- We dansten tot diep in de nacht.
- Uitleg
- Dansen noemen we hier een activiteit zonder van locatie te veranderen.
Er ist mit seiner Partnerin durch den Saal getanzt.
- Vertaling
- Hij danste met zijn partner door de kamer.
- Uitleg
- Dansen beschrijft in dit geval een beweging met een verandering van locatie, bijvoorbeeld van het ene uiteinde van de kamer naar het andere.
De werkwoorden klettern, schwimmen, tauchen, joggen
De bovengenoemde werkwoorden moeten het hulpwerkwoord sein gebruiken als de rest van de zin een verandering van locatie beschrijft. Anders kan ook het hulpwerkwoord haben worden gebruikt.
Er ist auf die Spitze geklettert. (sein) 👉 Er hat/ist drei Stunden geklettert. (haben/sein)
- Vertaling
- Hij klom naar de top. 👉 Hij klom drie uur.
- Uitleg
- In de eerste zin gaat het om een verandering van locatie (naar de top van de berg); dus moet het hulpwerkwoord sein worden gebruikt. Aan de andere kant kan in de tweede zin ook haben worden gebruikt.
Ich bin durch den ganzen See geschwommen. (sein) 👉 Ich habe/bin zwei Stunden geschwommen. (haben/sein)
- Vertaling
- Ik zwom over het meer. 👉 Ik heb twee uur gezwommen.
- Uitleg
- In de eerste zin gaat het om een verandering van locatie (via het meer); dus moet het hulpwerkwoord sein worden gebruikt. Aan de andere kant kan in de tweede zin ook haben worden gebruikt.
Sie ist die Straße entlang gejoggt. (sein) 👉 Sie hat/ist gern gejoggt. (haben/sein)
- Vertaling
- Ze rende door de straat. 👉 Ze hield van rennen.
- Uitleg
- In de eerste zin gaat het om een verandering van locatie (langs de straat); dus moet het hulpwerkwoord sein worden gebruikt. Aan de andere kant kan in de tweede zin ook haben worden gebruikt.
Wir sind bis zum Boden getaucht. (sein) 👉 Ich habe/sind oft/viel im Urlaub getaucht. (haben/sein)
- Vertaling
- Ik dook naar de bodem. 👉 Ik heb vaak/veel gedoken op vakantie.
- Uitleg
- In de eerste zin gaat het om een verandering van locatie (naar beneden); dus moet het hulpwerkwoord sein worden gebruikt. Aan de andere kant kan in de tweede zin ook haben worden gebruikt.
Werkwoorden die eindigen op -iren krijgen niet het voorvoegsel ge-
Die Firma hat den Preis des Produktes reduziert. 👉 (gereduziert)
- Vertaling
- Het bedrijf verlaagde de prijs van het product.
Sie haben ihre Kunden nicht respektiert. 👉 (gerespektiert)
- Vertaling
- Ze respecteerden hun klanten niet.
Onafscheidelijke werkwoorden krijgen niet het voorvoegsel ge-
Ich habe dich missverstanden. 👉 (gemissverstanden / missgeverstanden)
- Vertaling
- Ik had je verkeerd begrepen.
- Uitleg
- Het voorvoegsel miss- is in dit geval onafscheidelijk.
Er hat seine Mutter umarmt. 👉 (geumarmt / umgearmt)
- Vertaling
- Hij omhelsde zijn moeder.
- Uitleg
- Het voorvoegsel um- is onafscheidelijk.
Ich habe den Vertrag unterschrieben. 👉 (geunterschrieben / untergeschrieben)
- Vertaling
- Ik heb het contract getekend.
- Uitleg
- Het voorvoegsel onder- is in dit geval onafscheidelijk.
Scheidbare werkwoorden
Voor scheidbare werkwoorden wordt het voorvoegsel ge- tussen het scheidbare voorvoegsel en het werkwoord geplaatst, bv. ein|kaufen (winkelen) 👉 ein + ge + kauf + t 👉 eingekauft
Ich habe viele Leute zur Party eingeladen.
- Vertaling
- Ik heb veel mensen uitgenodigd voor het feest.
- Uitleg
- ein|laden - uitnodigen; onregelmatig en scheidbaar werkwoord