Overgankelijke en intransitieve werkwoorden

Transitive und intransitive Verben

Overgankelijke werkwoorden zijn werkwoorden die kunnen verwijzen naar het accusatief object (Akkusativobjekt) en de vraag Wen/Was? (wie/wat?) beantwoorden. Ze kunnen worden gebruikt om een zin op te bouwen met de passieve stem. Aan de andere kant zijn intransitieve werkwoorden die werkwoorden die niet kunnen verwijzen naar een object in het accusatief Akkusativ en de passieve vorm niet kunnen vormen.

Toepassingen

Overgankelijke werkwoorden
  • Vertaling
  • Ik ben een soep aan het eten. (Passief: er wordt een soep door mij gegeten.)
  • Uitleg
  • Ik ben wat aan het eten? 👉 een soep; het werkwoord essen verwijst naar een object in het Akkusativ- geval, een zin in passieve vorm mogelijk
  • Overgankelijke werkwoorden hoeven niet altijd een object te hebben, bijvoorbeeld Ich esse viel. (Passief: Von mir wird viel gegessen.)
  • Vertaling
  • Tobias maakte zijn flat schoon. (Passief: de flat is schoongemaakt door Tobias.)
Intransitieve werkwoorden
  • Vertaling
  • Ik ben ziek. (Passief: niet mogelijk)
  • Vertaling
  • Ik ga/rijd naar Berlijn. (Passieve zin niet mogelijk)

Uitzonderingen en speciale gevallen

Werkwoorden die zowel transitief als intransitief kunnen zijn

Sommige werkwoorden, afhankelijk van de betekenis, kunnen transitief of intransitief zijn. Meestal wanneer een werkwoord een object neemt, is het transitief. Als er geen object is, is het werkwoord meestal intransitief.

  • Vertaling
  • Mijn vader gaat/rijdt naar Berlijn.
  • Uitleg
  • fahren in de zin van "rijden" (beweging waarbij de locatie wordt gewijzigd); intransitief werkwoord (het onderwerp 👉 mein Vater, geen object); zin in passieve vorm kan niet worden gebouwd
  • Vertaling
  • Mijn vader brengt me naar Berlijn.
  • Uitleg
  • fahren in de zin van iemand een lift geven; transitief werkwoord (het onderwerp 👉 mein Vater, het object 👉 mich); een zin in de lijdende vorm kan worden gebouwd (Ich werde von meinem Vater nach Berlin gefahren.)
  • Vertaling
  • Ik heb de foto aan de muur gehangen.
  • Uitleg
  • hängen (hängte gehängt) in de zin van "hangen" (beweging); transitief werkwoord (het onderwerp 👉 ich, het object 👉 ein Bild) en reguliere vervoeging; een zin in de lijdende vorm kan worden gebouwd (Ein Bild ist von mir an die Wand gehängt.)
  • Vertaling
  • Aan de muur hing een foto/schilderij.
  • Uitleg
  • hängen (hing gehangen) in de zin van "hangen" (onbeweeglijk, al hangend); intransitief werkwoord (het onderwerp 👉 ein Bild, geen object) en onregelmatige vervoeging; zin in passieve vorm kan niet worden gebouwd